In gemeenten zijn doorgaans zowel gymzalen als sporthallen en/of sportzalen aanwezig. Vanwege het verschil in functionaliteiten worden deze accommodaties niet altijd optimaal benut; nogal eens staan gymzalen op avonden en in weekeinden leeg en sporthallen overdag op weekdagen. Bij de vervangingsvraag over binnensportaccommodaties is het daarom van groot belang om de positie van de bestaande binnensportaccommodaties in het algemeen en met name de gymzalen te betrekken.
Zowel bij een (te verwachten) groei als krimp van gemeenten wijzigen de behoeften in aard en omvang met mogelijk grote verschuivingen op wijkniveau. Het aanbod van binnensportaccommodaties voor verenigingssport en bewegingsonderwijs wordt daarom idealiter bepaald in een sportvoorzieningenplanning en gebaseerd op een langetermijnperspectief op ontwikkelingen in bevolkingsomvang en –samenstelling, woningbouw, infrastructuur en onderwijshuisvesting alsmede sportparticipatie en bewegingsonderwijs.
De realisatie van een nieuwe sporthal of -zaal kost gemiddeld ruim vier, respectievelijk twee en een half miljoen euro en vergt doorgaans een doorlooptijd van ten minste drie jaar. De locatiekeuze is van groot belang aangezien deze, eenmaal gerealiseerd, weer voor tenminste dertig jaar vastligt. Bij een voorkeur voor de bestaande locatie kan renovatie c.q. vernieuwing vanuit zowel financiële als duurzaamheidsoverwegingen de voorkeur genieten boven nieuwbouw. Hierbij geldt als voorwaarde dat aan de kwaliteitseisen voor het huidig en toekomstig gebruik voldaan kan worden. Voor een optimaal maatschappelijk en financieel rendement wordt de accommodatie multifunctioneel ingericht om maximaal te worden benut voor zowel binnen- en buitenschoolse sport en beweegactiviteiten als voor verenigingssport en (sport-)evenementen.
In dit kader geniet de realisatie van sporthallen en sportzalen steeds vaker de voorkeur boven gymnastieklokalen. Nog steeds staat hierbij het belang van het bewegingsonderwijs voorop, aangezien gemeenten de wettelijke plicht hebben om dit te faciliteren, hetgeen niet van toepassing is op de verenigingssport. Daarbij is de locatiekeuze voor het bewegingsonderwijs nog belangrijker dan voor de verenigingssport omdat de reisafstanden voor het bewegingsonderwijs bij verordening aan een maximum gebonden zijn.
De keuze voor het vervangen van gymnastieklokalen door sportzalen of sporthallen kan steeds meer op instemming van docenten rekenen. Enerzijds is de werkomgeving in deze accommodaties sterk verbeterd in de loop der jaren (voorbeelden hiervan zijn: meer daglichttoetreding in sporthallen, sterk verbeterde akoestiek, eenvoudiger op te bouwen sport- en spelsituaties), anderzijds zien docenten vaker de meerwaarde van de combinatie met buitenschoolse en verenigingssport (niet in de laatste plaats omdat ze beroepsmatig zowel aan de onderwijsinstelling als vereniging verbonden zijn; de ontwikkeling van de buurtsportcoach heeft hier eveneens aan bijgedragen). Bijkomend voordeel hiervan is dat met het vervangen van gymnastieklokalen door sportzalen zowel sociaal maatschappelijk als financieel kan worden bijgedragen aan stedelijke vernieuwingstrajecten. Schaalvergroting in de binnensport levert bovendien voordelen in de bedrijfsvoering op indien kan worden bewerkstelligd dat sporthallen c.q. -zalen ook overdag worden benut en gymnastieklokalen ook in de avond en het weekeind. Deze voordelen kunnen worden gemaximaliseerd indien gemeente, onderwijsinstellingen, zorginstellingen, woningbouwcorporaties en/of ondernemers de handen ineenslaan voor een integrale langetermijnvisie op de binnensportaccommodaties binnen de wijk of gemeente.
De vraag is in hoeverre daarin kan worden uitgegaan van uitsluitend standaard binnensportaccommodaties als gymzalen, sportzalen en sporthallen of dat daarvan moet worden afgeweken. Wordt vervolgd…