Terwijl ik luisterde naar de plichtmatig aandoende taal en de versprekingen van onze koning dwaalden mijn gedachten af naar het begin van de jaren tachtig. Ik werkte toen als pas beëdigd ambtenaar op het departement van Economische Zaken. Maar al te graag sloot ik mij aan bij de gewoonte van mijn collega’s om langs de kant van de route te gaan staan om een glimp van de gouden koets en de toen nog jonge koningin Beatrix op te vangen. Althans, dat was de formele reden om onze burelen even te ontvluchten. In werkelijkheid ging het om die biertjes die we na afloop van de rijtoer dronken in een kroeg op Het Plein. Om een paar uur na het verstrijken van onze lunchpauze weer zo geruisloos mogelijk het kantoor in te glippen en weer ‘aan het werk’ te gaan. Dierbare herinneringen. Maar dat niet alleen: herinneringen die we nog steeds, 40 jaar na dato, zo nu en dan ophalen. Want die collega’s van toen zijn, voor zover nog in leven, goede oude vrienden gebleven, met wie ik nog jaarlijks een paar rondjes fiets en wat biertjes mee wegwerk, zij het beide in een aanzienlijk lagere frequentie als toen.
De koning had het uiteraard ook uitgebreid over de pandemie. Voor mij reden om mij af te vragen wat de jonge ‘kantoormensen’ vandaag allemaal moeten missen. Verbouwen zij nog steeds de werkplek van collega’s die op vakantie zijn, zetten ze op een warme zomerdag nog steeds bekertjes water op de open deur van je werkkamer, proberen zij nog steeds van achter je rug of door een open raam suikerklontjes in je koffie te gooien, zetten zij hun ‘werk’ zo nu en dan nog steeds gewoon voort op het terras om eens lekker te roddelen over hun leidinggevenden en die vreemde snuiters van die andere afdeling? Met andere woorden: investeren zij spelenderwijs nog steeds in vriendschappen die de tand des tijds overleven?
Als je zo rondluistert naar hoe organisaties denken om te moeten gaan met al dan niet terug op het werk verschijnen, zijn de opvattingen zeer verdeeld. Variërend van ‘blijf maar lekker thuis’ via ‘kijk maar wat je uitkomt’ tot ‘ik wil dat je weer fulltime op kantoor zit’. Het goede nieuws is dat de vanzelfsprekendheid van werken op kantoor in elk geval op de helling is gekomen; aangetoond is dat onze productiviteit niet is aangetast. Maar van uitsluitend of veel thuiswerken, wordt een mens, en dan met name een jong mens, daar echt gelukkig van? Ik probeer mij voor te stellen dat ik als jonge ambtenaar van 25 alle dagen thuis had moeten werken. Ik denk dat ik behoorlijk ongelukkig zou zijn geweest. Want om te leren werken moet je anderen zien werken. Zonder collega’s in de buurt, en ook nog collega’s bij wie ik mij veilig kon voelen en die ik dus de meest ‘domme’ vragen kon stellen, zou ik beslist vierkante en ovalen wielen hebben uitgevonden. En waar ik dan op mijn zestigste zou zijn uitgekomen?